“Er bestaan drie grote, universele bronnen die onze Heer aan ons bekendmaken. Eén daarvan is het universum dat als een groot boek beschouwt kan worden, waarover wij een klein gedeelte in De Dertiende Les uit het Arabische Risale-i Nur, welke uit dertien Flitsen bestaat, hebben behandeld. Een andere bron is de laatste der profeten (saw), die het grootste teken in dit grote boek (het universum) is. En de derde is de hoogwaardige Qur'an. Wij dienen als eerste de tweede bron, die de welsprekende getuige en laatste der profeten is, te leren kennen en aan te horen. Voorwaar, aanschouw de spirituele persoonlijkheid van deze bron. Voor hem dient de aardoppervlakte als een masdjid (moskee), Mekka als een mihrab (de plaats waar de imam het gebed leidt) en Medina ais een minbar (het preekgestoelte in de moskee). Onze profeet (saw), die het duidelijke bewijs is voor het bestaan van Allah, dient als imam voor alle gelovigen, als predikant voor de gehele mensheid, als leider voor alle profeten, als heer voor alle awliyā’s en als hoofd van een kring waarin alle profeten en awliya’s Allah, aanroepen en gedenken. Hij (saw) lijkt op een verlichtende boom, waarvan de levendige wortels de profeten en de verse vruchten de awliyā’s zijn.
Zodoende bevestigen en onderstrepen alle profeten, via hun wonderen, en alle awliyā’s, via hun, karāmats, ieder feit dat hij (saw) heeft verkondigd. Immers, hij verkondigt لَا اِلَهَ اِلاَّ اللهُ (“Er is geen god buiten Allah.”) en houdt zich daaraan vast. Alle verlichte godsvereerders, die in het verleden en die in de toekomst in reeksen aanwezig zijn, zeggen unaniem hierop: صَدَقْتَ وَ بِالْحَقَّ نَطَقْتَ (“Je hebt geijk enje hebt de waarheid gesproken.”)
Welke vormen van argwaan zouden kunnen wagen, met een argument dat door zoveel ontelbare getuigen is bevestigd, te strijden?” (De Woorden)